
Jote, Nate en Miele zijn dan 6, 5 en 2 jaar.
Onmiddellijk grijpt de familie van de moeder in. De jongetjes worden tijdens een familieberaad onder ooms en tantes verdeeld, van hun bed gelicht en meegenomen.
We volgen de verweesde broertjes en hun grillige ontwikkeling binnen een gesloten katholieke enclave in de mijnstreek. Waar ze hun weg moeten vinden tussen merkwaardige, soms aardige, soms boosaardige, maar immer onberekenbare volwassenen met hun codes en taboes.
Als de moeder daadwerkelijk sterft, haalt Jote onmiddellijk zijn broers terug in het ouderlijk huis. Daar ontstaat een raadselachtige mannelijk samenlevingsverband dat geen stand meer houdt als Miele op een zomermiddag een vrouw ‘die niet van hier is’ het huis binnenbrengt.
Wat begint als een realistisch, smartelijk maar humorvol verteld verhaal ontwikkelt zich tot een innerlijke zwerftocht vol magische elementen. Met op de achtergrond de (snel veranderende) sociale omgeving van de Limburgse mijnstreek. Symbool daarvoor is het Glaspaleis.